Verklarende woordenlijst
In deze verklarende woordenlijst is gebruikgemaakt van diverse bestaande bronnen zoals Bloomberg, Morningstar, Het Financieele Dagblad, Wikipedia, Investopedia, Belegger.nl en Euronext.
In veel gevallen staat de Engelse term achter het Nederlandse woord. Engelse termen staan ook in de lijst, voor de uitleg wordt verwezen naar het Nederlandse woord. Voor sommige begrippen is geen gangbare Nederlandse vertaling. In die gevallen zijn de Engelse begrippen verklaard.
Aandeel (share,stock, equity)
Een bewijs dat de houder ervan mede-eigenaar van het bedrijf is. De aandeelhouder krijgt daarmee recht op een deel van de winst (dividend) en (meestal) op zeggenschap in de vorm van stemrecht tijdens de jaarlijkse Algemene Vergadering van Aandeelhouders (de AVA).
Aandelen van kleine bedrijven (small caps)
Aandelen van bedrijven met een relatief kleine beurswaarde. De definitie kan verschillen maar een small cap is meestal een bedrijf met een beurskapitalisatie van 200 miljoen euro tot 2 miljard euro. Fondsbeoordelaar Morningstar noemt de 5% grootste aandelen large cap, de volgende 15% midcap en beschouwt de rest als small cap.
Aandelen van grote bedrijven (large caps)
Aandelen van grote beursgenoteerde bedrijven. De definitie kan verschillen maar een large cap is meestal een bedrijf met een beurskapitalisatie van enkele miljarden euro’s. Fondsbeoordelaar Morningstar noemt de 5% grootste aandelen large cap, de volgende 15% midcap en beschouwt de rest als small cap.
Actief beleggen (active investing)
Actief beleggen betekent regelmatig c.q. veel kopen en verkopen van effecten. Wordt in dit boek ook ‘kopen & verkopen’ genoemd. Er zijn allerlei actieve beleggingsstrategieën, zoals stock picking en market timing. Het doel is meestal om te proberen een meer dan marktconform rendement te behalen maar soms ook om te streven naar een beperkt risico (zie sommige hedgefondsen). Het alternatief is passief beleggen, het kopen en voor lange termijn vasthouden van effecten zonder te handelen (‘kopen en vasthouden’, ‘buy and hold’).
Activa (assets)
Letterlijk ‘bezittingen’. Aandelen en obligaties zijn voorbeelden van activa. Maar ook machines en gebouwen zijn activa.
AEX- index
De bekendste graadmeter van de Nederlandse aandelenmarkt. De AEX-index bestaat uit de 25 meest verhandelde aandelen op de Amsterdamse beurs. Niet ieder aandeel weegt even zwaar mee. De weging van elk aandeel hangt af van de beurswaarde gecorrigeerd voor mate waarin de aandelen vrij verhandelbaar zijn en kan nooit meer bedragen dan 15%. De samenstelling van de AEX-index wordt sinds 2008 niet eenmaal, maar tweemaal per jaar herzien.
Autoriteit Financiële Markten (AFM)
De ‘beurswaakhond’ AFM houdt namens de overheid toezicht op het gedrag van iedereen die actief is op de markt van sparen, lenen, beleggen en verzekeren.
Basispunt
Een basispunt is 0,01%. Honderd basispunten zijn 1%. In de beleggerswereld wordt veel gerekend in basispunten in plaats van in hele procenten. Als het rendement van een obligatie bijvoorbeeld van 7,25% naar 7,30% stijgt, dan neemt het rendement toe met 5 basispunten. Als een beleggingsfonds een half procent kosten rekent, dan spreekt men van een kostenniveau van 50 basispunten.
Badkuiprisico
Het badkuiprisico geeft aan hoeveel de beurs kan dalen en hoe lang het vervolgens duurt voordat de beurs hersteld is. Als de beurs 30% zakt in een jaar en in de twee daaropvolgende jaren volledig herstelt, dan is de badkuip 30% diep en 3 jaar lang.
Bear
Letterlijk: beer. Engelse term voor een belegger die ervan uitgaat dat de beurzen zullen dalen. Een belegger die stijging verwacht heet een bull.
Bear market
Een langdurig pessimistisch gestemde markt, gekenmerkt door dalende koersen. Hoewel er geen algemeen geaccepteerde definitie van is, wordt veelal over een bear market gesproken als beurskoersen over een breed front en een langere periode met meer dan 20% dalen. Een langdurig stijgende markt heet een bull market.
Bedrijfsobligatie (corporate bond)
Een bedrijfsobligatie is een lening die wordt uitgegeven door een onderneming. Veel bedrijfsobligaties staan genoteerd op de beurs en hebben een koers die op en neer gaat. Obligaties uitgegeven door de overheid heten overheidsobligaties.
Behavioural finance
Behavioural finance bestudeert de invloed van psychologie op beleggingsbeslissingen. Het legt daarmee de irrationaliteit van veel beleggingsbeslissingen bloot.
Beleggen (investing)
Geld aanwenden voor het kopen van effecten met het doel winst te maken of inkomsten te genereren.
Beleggingscategorie (asset class)
Een beleggingscategorie is een type belegging met eigen karakteristieken. Aandelen en obligaties zijn de belangrijkste beleggingscategorieën. De manieren waarop het rendement en het risico tot stand komen is bij aandelen anders dan bij obligaties. Daarom zijn aandelen en obligaties verschillende beleggingscategorieën. Andere beleggingscategorieën zijn bijvoorbeeld vastgoed en grondstoffen. Soms worden ook private equity, hedgefondsen en infrastructuur als aparte beleggingscategorieën beschouwd. Exotische beleggingscategorieën zijn kunst, wijn, muziekrechten en dergelijke.
Beleggingsfonds (mutual fund)
Een collectief beheerd vermogen van meerdere deelnemers dat wordt belegd in effecten met als doel waardegroei op lange termijn te behalen. Een beleggingsfonds wordt beheerd door een vermogensbeheerder. Beleggingsfondsen kunnen heel breed (wereldwijde aandelen) of heel nauw gericht zijn (alleen op een bepaalde economische sector in een bepaald land). In Nederland zijn de meeste beleggingsfondsen initiatieven van banken en verzekeraars. Er zijn echter ook beleggingsfondsen die worden beheerd door kleinere vermogensbeheerders en gespecialiseerde fondsaanbieders. Wereldwijd zijn er meer dan 100.000 verschillende beleggingsfondsen.
Beleggingsmix (asset mix)
De procentuele verdeling van de beleggingen over beleggingscategorieën zoals aandelen en obligaties. Een portefeuille met 60% aandelen en 40% obligaties heeft een beleggingsmix van 60/40. Ook wel ‘mix’ of ‘portefeuilleverdeling’ genoemd.
Benchmark
Engelse term voor ijkpunt. Een index kan worden gebruikt als benchmark of ijkpunt. De index wordt dan gebruikt om de prestaties van beleggingsfondsen of vermogensbeheerders ten opzichte van de markt te meten.
Beurs (exchange)
Een centraal, gereguleerd handelsplatform waar effecten zoals aandelen, obligaties, opties, financiële futures, warrants, agrarische termijncontracten en grondstoffen worden verhandeld. Ze brengen talloze kopers en verkopers met elkaar in contact. Op de beurs kunnen beleggers snel en gemakkelijk handelen in effecten. Euronext is de organisator van de beurs in onder andere Nederland. Een beurs wordt door bedrijven en overheden gebruikt voor het aantrekken van risicodragend kapitaal door uitgifte van aandelen en obligaties (primaire markt) en de doorlopende verhandeling ervan (secundaire markt). De eerste aandelenbeurs werd opgericht in de 17de eeuw in Amsterdam.
Beurskoers
De prijs van een effect op de beurs. Beurskoersen gaan op en neer afhankelijk van vraag en aanbod.
Beurskrach
Een scherpe, onverwachte daling van de beurskoersen die gewoonlijk gepaard gaat met paniek. In het Engels ‘crash’ genoemd. Beruchte beurscrashes waren er in de oktobermaanden van 1929 en 1987. Al in 1873 werd het woord gebruikt tijdens de crisis op de beurzen in Berlijn en Wenen.
Beurswaarde (market capitalisation, market cap)
De beurswaarde van een beursgenoteerd bedrijf wordt berekend door het aantal uitstaande aandelen te vermenigvuldigen met de actuele beurskoers. Is de koers van een aandeel op een bepaald moment 50 euro en staan er 1.000.000 aandelen uit, dan is de actuele beurswaarde 50 miljoen euro. Beurswaarde is hetzelfde als marktkapitalisatie.
Bewaarloon
De vergoeding die een bank aan haar klanten berekent voor het in bewaring houden en administreren van effecten.
Beweeglijkheid: zie ‘volatiliteit’
Blue chips
Blue chips zijn aandelen van grote, financieel solide ondernemingen met een gerespecteerd management en een hoge kredietwaardigheid. Ook wel ‘goudgerande aandelen’ genoemd. Voorbeelden van Nederlandse blue chips zijn onder andere Koninklijke Olie, Philips en Unilever.
Bull
Letterlijk: stier. Engelse term voor een belegger die verwacht dat de beurzen zullen stijgen. Zie ook ‘bear’.
Bull market
Een langdurig optimistisch gestemde markt, gekenmerkt door over een breed front en een langere periode stijgende koersen. Zie ook ‘bear market’.
‘Buy & hold’: zie ‘kopen & vasthouden’
Core-satellitestrategie: zie kern-periferieaanpak
Correctie
Een kortstondige daling van de beurskoersen die volgt op een periode van (sterk) stijgende beurskoersen.
Correlatie (correlation)
De samenhang tussen de schommelingen van twee beleggingen. Zijn de schommelingen van beide identiek, dan is de correlatie tussen de beleggingen+1. Zijn de schommelingen precies tegengesteld, dan is de correlatie -1. Door verschillende beleggingen met correlaties kleiner dan +1 te combineren, kan het risico van de portefeuille verkleind worden bij gelijkblijvend rendement. Dit fenomeen staat bekend als de Modern Portfolio Theory, in 1952 door Nobelprijswinnaar Harry Markowitz als eerste beschreven.
Coupon(rente)
De uitgekeerde rente op een obligatie als percentage van de hoofdsom.
Crash: zie beurskrach
Derivaat (derivative)
Een derivaat, ook wel afgeleid instrument, is een financieel product dat van een ander financieel product is afgeleid. Een voorbeeld van een derivaat is een optie, dat het recht geeft een ander financieel product (bijvoorbeeld een aandeel) gedurende een bepaalde periode tegen een van tevoren vastgestelde prijs te kopen of verkopen. Ook futures, warrants, swaps en agrarische termijncontracten zijn derivaten. De meest voorkomende onderliggende beleggingen zijn aandelen, obligaties, valuta, rente en marktindexen. De waarde van een derivaat is afhankelijk van de waarde van de onderliggende belegging.
Dividend (dividend)
Winstuitkering aan aandeelhouders. Vaak wordt een deel van de winst die een bedrijf maakt uitgekeerd als dividend. Het niet aan aandeelhouders uitgekeerde gedeelte heet ingehouden winst. Vaak wordt ongeveer eenderde van de gemaakte winst uitgekeerd als beloning voor aandeelhouders en tweederde ingehouden om groei of investeringen te financieren.
Dow Jones-index
De door Dow Jones & Company berekende en onderhouden beursbarometer van de Amerikaanse effectenhandel. De Dow Jones Industrial Average-index is de oudste index ter wereld en werd in 1896 samengesteld door Charles Dow, de uitgever van de Wall Street Journal. De ‘Dow’ is samengesteld uit 30 Amerikaanse blue chips en wordt, samen met de S&P 500-index, beschouwd als één van de belangrijkste indicatoren van ontwikkelingen op de Amerikaanse beurs.
Eenjarig risico
De kans dat de kans dat de beurs in een kalenderjaar daalt..
Effecten (securities)
De verzamelnaam voor verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid in een vermogen (‘vermogenstitel’) of verstrekte lening op lange termijn. De belangrijkste voorbeelden van effecten zijn aandelen en obligaties, maar ook opties, futures, warrants en speciale producten zijn effecten. Een typisch kenmerk van effecten is dat ze gewoonlijk op een beurs verhandeld worden en dat de prijs daar wordt bepaald door vraag en aanbod. De actuele prijs van effecten op een beurs noemt men de koers.
Effectenbeurs: zie beurs
Efficiënte-markthypothese of efficiënte-markttheorie (efficient market hypothesis, efficient market theory)
Een theorie die stelt dat de financiële markten heel efficiënt zijn in het verwerken van informatie. Nieuws werkt direct door in de koersen van effecten. Aangezien iedereen beschikt over alle openbare informatie, is met deze informatie geen voordeel te behalen. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat de meeste beleggers de markt niet kunnen verslaan.
Emerging markets zie: opkomende markten
ETF (Exchange Traded Fund)
Beursgenoteerd indexfonds. Ook wel ‘tracker’ genoemd.
Financiële bijsluiter
De financiële bijsluiter is een document dat door de AFM verplicht gesteld is voor complexe financiële producten. In een financiële bijsluiter staat de belangrijkste informatie over een financieel product. Er staat in wat het product precies is en wat het kost. Maar ook wat de risico’s zijn en wat het product kan opbrengen. De bedoeling van de financiële bijsluiter is om consumenten in staat te stellen zich een oordeel te vormen over het product en vergelijkingen tussen verschillende financiële producten te maken. De overheid heeft de financiële bijsluiter op 1 juli 2002 ingevoerd.
Financiële markten (financial markets, capital markets)
De algemene term voor de markten waarop financiële effecten (zoals aandelen, obligaties en derivaten), valuta’s, grondstoffen enzovoort worden verhandeld. De bedrijvigheid op financiële markten vindt plaats op de beurs maar ook buiten de beurs om. De term kapitaalmarkt heeft betrekking op de markten waarop effecten met een langere looptijd worden verhandeld. In het dagelijks gebruik wordt hiermee veelal bedoeld de aandelenmarkt en de markt voor langer lopende obligaties d.w.z. obligaties met een (resterende) looptijd van meer dan twee jaar. Leningen met een looptijd van minder dan twee jaar worden tot de geldmarkt gerekend.
Free lunch: zie risicoloos voordeel
Fundamental indexing
Een alternatieve manier om een beursindex samen te stellen. De meeste indexen zijn naar marktkapitalisatie gewogen. Bij aandelen betekent dit bijvoorbeeld dat bedrijven met een hoge beurswaarde zwaarder wegen dan bedrijven met een lage beurswaarde. Fundamental indexing hanteert andere critaeria voor het samenstellen van een index. Daarbij wordt gekeken naar ‘fundamentele factoren’ zoals het dividend dat uitgekeerd wordt, de boekwaarde van beursgenoteerde bedrijven, de winst of de omzet die bedrijven realiseren. De achterliggende gedachte van fundamental indexing is dat overgewaardeerde bedrijven relatief zwaar meewegen in ‘normale’ indexen. Fundamental indexing werd populair toen Research Affiliates, een Amerikaans bedrijf dat onderzoek doet naar beleggingsstrategieën, er in 2004 een studie over publiceerde.
Garantiefonds
Een garantiefonds of -product is een gestructureerd product waarbij je gegarandeerd (een deel van) je inleg terug krijgt aan het einde van de looptijd. Deze garantie heet inleggarantie. De inleggarantie geldt alleen aan het einde van de looptijd. Alleen aan het eind krijg je gegarandeerd je geld terug. Als je eerder stopt, kan je dus minder geld krijgen dan de inleggarantie.
Een garantieproduct lijkt de beste combinatie van beleggen en sparen. Het lijkt er op dat je de zekerheid van sparen hebt, gecombineerd met de winst van beleggen. Maar dit klopt niet. Een garantieproduct is een beleggingsproduct. Bij beleggen is er altijd sprake van evenwicht in rendement en risico. Een hogere garantie is niet gratis en gaat ten koste van het mogelijke rendement. Je betaalt voor de zekerheid. (bron: AFM)
Groeiaandelen (growth stocks)
Aandelen van bedrijven met een relatief hoge (verwachte) winstgroei. Vaak hebben zij ook een relatief hoge waardering, wat bijvoorbeeld blijkt uit een hoge koers-winstverhouding. Ze zijn dus relatief duur. In het Engels worden ze ook vaak aangeduid als ‘glamour stocks’. De tegenpolen van groeiaandelen zijn waardeaandelen.
Growth stocks: zie groeiaandelen
Growth fund
Beleggingsfonds dat in groeiaandelen belegt.
Hedgefonds (hedge fund)
Een hedgefonds is een beleggingsfonds dat op een bijzondere manier rendement probeert te genereren. Hedgefondsen proberen onder alle omstandigheden een positief rendement te behalen, onafhankelijk van de richting van de beurs. Ze kunnen dit omdat ze, in tegenstelling tot normale beleggingsfondsen, gebruik mogen maken van instrumenten en strategieën die winst opleveren bij daling van koersen. Dit streven naar een positief rendement, gecombineerd met een lage correlatie met de rest van de markt, maakt hedgefondsen populair onder grote institutionele beleggers zoals pensioenfondsen. Er zijn verschillende financiële instrumenten en strategieën die hedgefondsen kunnen inzetten om hun doel te bereiken. Ze maken gebruik van onder andere opties, converteerbare obligaties, short gaan in aandelen of obligaties (een manier om te speculeren op dalende koersen), beleggen met extra geleend geld, ingewikkelde constructies zoals renteswaps en termijncontracten op energie en grondstoffen. Door beperkte openstelling voor particuliere beleggers hoeven hedgefondsen aan veel minder regelgeving te voldoen.
Herbeleggingsindex (total return index): zie rendement
Hoofdsom
De nominale waarde van een obligatie. Dit is de waarde die op de obligatie zelf staat.
Hoogrentende obligatie (high yield bond of junk bond)
Een obligatie met een hoge couponrente vanwege het hoge risico. Een hoogrentende obligatie wordt ook wel ‘junk bond’ of ‘rommelobligatie’ genoemd. Ze worden uitgegeven door bedrijven die financieel kwetsbaar zijn en daarom heel moeilijk geld aan kunnen trekken tegen een normale rentevergoeding.
Hot funds
Beleggingsfondsen die recent een uitzonderlijk goed rendement hebben gerealiseerd.
Huisfonds
Een beleggingsfonds dat de bank zelf beheert. Vroeger konden beleggers bij hun bank alleen huisfondsen kopen. Tegenwoordig bieden de meeste banken ook beleggingsfondsen van derden aan.
Illiquide markt (illiquid market): zie liquiditeit
Index (index)
Een index geeft het gemiddelde koersverloop van een groep effecten weer, uitgedrukt in een getallenreeks of een grafiek. Een index kan op verschillende manieren worden samengesteld en berekend. Bekende en veel bekeken indices zijn de AEX-index, de Dow Jones-index, de MSCI-indexen en de S&P 500-index. Indices kunnen worden gebruikt als ‘beursbarometer’.
Indexbeleggen (indexing)
Beleggen in een pakket effecten dat gelijk is aan of representatief voor de samenstelling van een index.
Indexfonds (index fund)
Een beleggingsfonds dat in een pakket effecten dat gelijk is aan of representatief is voor de samenstelling van een index. De beheerder van een indexfonds belegt passief. Hij verandert de samenstelling van de portefeuille alleen als de samenstelling van de index wijzigt. Indexfondsen zijn goedkoop en behalen een marktconform rendement. Ze zijn een alternatief voor traditionele, actief beheerde fondsen.
Indexknuffelaar (index hugger)
Een actief beheerd beleggingsfonds waarvan de samenstelling van de portefeuille weinig afwijkt van de index. Ze worden daarom ook wel ‘stiekeme indexfondsen’ genoemd. Indexknuffelaars lijken veel op indexfondsen, met een verschil: ze rekenen hogere beheervergoedingen.
Indexleningen: zie inflatiegerelateerde obligaties
Inefficiëntie (inefficiency)
Een inefficiëntie is een aanduiding voor een prijs op de beurs die geen juiste weergave is van de onderliggende waarde. Als effecten hoger of lager geprijsd zijn dan de onderliggende waarde, dan spreekt men van een inefficiëntie of inefficiency. Doorgaans wordt alleen de Engelse term gebruikt.
Inflatie
Inflatie is prijsstijging. Hierdoor moeten consumenten meer geld betalen voor eenzelfde hoeveelheid goederen.
Inflatiegerelateerde obligatie
Een obligatie die een vast koopkrachtrendement garandeert. De uitbetalingen van rente en hoofdsom worden gecorrigeerd voor inflatie. Obligatiehouders worden op deze wijze beschermd tegen inflatie.
Institutionele beleggers (institutional investors)
De verzamelnaam voor grote, niet-particuliere beleggers zoals vermogensbeheerders, verzekeringmaatschappijen en pensioenfondsen.
Junk bonds (rommelobligaties): zie hoogrentende obligaties
Kapitaalmarkt (capital market): zie financiële markten
Kern-periferieaanpak (core-satellite)
Een beleggingsstrategie die uitgaat van een solide kern (de ‘core’), met daaromheen (in de periferie) specifiekere aanvullingen (de ‘satellites’). Als kern kunnen indexfondsen worden gebruikt die een algemene, goed gespreide index volgen. In de periferie kunnen alle vormen van actief beleggen voorkomen, zoals individuele aandelen, of indexfondsen die gebaseerd zijn op specifieke indices (bijvoorbeeld kleine bedrijven, waardeaandelen, opkomende markten), sectorfondsen, landenfondsen, grondstoffen, private equity, hedgefondsen, en ingewikkelde financiële producten zoals opties, steepeners en turbo’s.
Koers (stock price)
De prijs van een effect op de beurs op een bepaald moment. Koersen van effecten gaan op en neer.
Koers-winstverhouding (Price Earnings Ratio)
De koers van een aandeel gedeeld door de winst per aandeel na belasting. Als de koers van een aandeel 100 euro bedraagt en de nettowinst per aandeel bedraagt 5 euro, dan is de koers-winstverhouding van dat aandeel 20. We kunnen ook spreken van de koers-winstverhouding van een aandelenmarkt. De koers-winstverhouding is een waarderingsmaatstaf maar ook een graadmeter voor de stemming op de beurs.
Koopkrachtrendement
Het rendement na inflatie. De vakterm die in de financiële wereld gebruikt wordt is reëel rendement (real return). Als het rendement op een belegging 8% is en de inflatie is 2%, dan is het koopkrachtrendement op de belegging 6%.
Kopen & vasthouden (‘buy & hold’)
Een beleggingsstrategie waarbij de belegger een eenmaal gekocht effect of pakket van effecten ‘eeuwig’ vasthoudt, en dus niet meer verkoopt.
Kostenratio (Total Expense Ratio, TER)
De kostenratio of TER van een beleggingsfonds is de optelsom van de beheervergoeding en de operationele kosten. In de operationele kosten zitten de kosten voor toezicht, juridische adviezen, accountants, marketing, bewaarloon, adminstratie en dergelijke. De beheervergoeding is de vergoeding voor de fondsmanager. De kostenratio wordt vermeldt in het jaarverslag en de financiële bijsluiter. Om tot de totale jaarlijkse kosten te komen, moeten hierbij de transactiekosten worden opgeteld die binnen het fonds gemaakt worden.
Kredietwaardigheid (credit worthiness)
De kredietwaardigheid van een bedrijf of overheid is het vermogen om betalingsverplichtingen na te komen. Deze kans wordt aangegeven door middel van een kredietwaardering (credit rating). De credit rating wordt uitgedrukt in symbolen. Deze wordt vastgesteld door onafhankelijke instituten zoals Moody’s en Standard & Poor’s. De laatste gebruikt bijvoorbeeld een schaal van AAA (de waardering voor de hoogste kredietwaardigheid) via AA, BBB, BB+, BB- en zo verder tot en met CCC (de waardering voor de laagste kredietwaardigheid). Is de credit rating hoog (AAA), dan is de kans zeer groot dat de rente tijdens de looptijd en de hoofdsom na afloop van de looptijd volledig kunnen worden uitbetaald. Is de kredietwaardering laag (lager dan BBB) dan is die kans veel lager. Leningen met een rating van BBB en hoger worden kwaliteitsleningen (investment grade bonds) genoemd. Obligaties met een lagere rating worden rommelobligaties (junk bonds) of hoogrentende obligaties (high yield bonds) genoemd.
Liquiditeit (liquidity)
Liquiditeit betekent letterlijk ‘vloeibaarheid’. De term wordt in financiële kringen gebruikt om aan te geven hoe gemakkelijk het is om een aandeel of obligatie te kopen en verkopen. Is het makkelijk om een order snel, tegen een goede prijs en zonder noemenswaardige prijseffecten uit te voeren dan is de markt liquide. Is het daarentegen moeilijk om snel een redelijke prijs te krijgen, dan is de markt ‘niet liquide’ of ‘illiquide’. Wie een huis bezit en moeilijk een koper kan vinden voor een redelijke prijs, ervaart aan den lijve wat het betekent als markten niet liquide zijn. De financiële markten voor aandelen en obligaties zijn over het algemeen heel liquide. Aandelen en obligaties worden daarom ook wel liquide beleggingscategorieën genoemd.
Looptijd
De levensduur van een obligatie. Vrijwel alle obligaties hebben een beperkte looptijd. De hoofdsom van een obligatie met een looptijd van bijvoorbeeld tien jaar moet tien jaar na de uitgiftedatum afgelost worden.
Market impact
De prijsverandering van een effect die optreedt als een kopende partij een kooporder plaatst of een verkopende een verkooporder. Prijsverhogingen en –verlagingen treden vooral op bij het plaatsen van grote orders. Market impact costs zijn de belangrijkste component van de transactiekosten van grote beleggers zoals actief beheerde beleggingsfondsen.
Market timing
Market timing is het kiezen van het juiste moment van in- en uitstappen op de beurs. Actieve beleggers proberen door het overstappen van de ene naar de andere beleggings(sub)categorie een bovengemiddeld beleggingsresultaat te halen. Market timing is naast het selecteren van de best presterende effecten (stock picking) een van de twee manieren om te proberen de markt te verslaan met actief beleggen.
Marktconform rendement
Het gemiddelde rendement van de markt. Alle beleggers samen halen (vóór kosten) een gemiddeld of marktconform rendement omdat ze samen de markt zijn. Na kosten blijven ze gemiddeld allemaal op de markt achter.
Marktrendement
Het rendement van een financiële markt als geheel. Ook wel marktconform rendement genoemd.
Marktkapitalisatie: zie beurswaarde
Marktrisico: zie specifiek risico
Meerjarig risico
Het meerjarige risico geeft aan wat de kans is dat een belegging meerdere jaren achtereen een negatief rendement geeft.
Mix: zie beleggingsmix
Modern Portfolio Theory (moderne portefeuille-theorie)
Door beleggingen te combineren is het mogelijk met minder risico hetzelfde rendement of met hetzelfde risico meer rendement te halen. Het is daarmee een zeldzaam voorbeeld van een risicoloos voordeel. Hoe lager de correlatie tussen de beleggingen, hoe groter het voordeel. De moderne portefeuille-theorie is in 1952 door Nobelprijswinnaar Harry Markowitz geformuleerd.
Morningstar
Een dienstverlener die wereldwijd onafhankelijk beleggingsonderzoek doet. Ze zijn vooral bekend als leverancier van informatie over beleggingsfondsen.
MSCI World-index
Een wereldwijde index van aandelen van grote bedrijven uit ontwikkelde landen. Het is de toonaangevende index voor wie wereldwijd wil beleggen in aandelen. De MSCI World-index bestaat uit ruim 1700 aandelen.
Nettorendement
Het rendement na aftrek van de kosten van beleggen en eventueel belastingen.
Nominaal rendement (nominal return)
Het rendement, niet gecorrigeerd voor inflatie. Als het rendement wel voor inflatie gecorrigeerd is, spreken we van koopkrachtrendement ( in vaktaal: ‘reëel’ rendement, real return). Als de beurzen 8% nominaal rendement produceren, geven ze bij 2% inflatie een reëel of koopkrachtrendement van 6%.
Nominale waarde (nominal value)
De nominale waarde is de waarde die vermeld staat op een verhandelbaar waardepapier zoals een aandeel of obligatie. Deze waarde wijkt gewoonlijk af van de handelswaarde of koers. De nominale waarde van een obligatie wordt ook hoofdsom genoemd.
Obligatie (bond)
Een obligatie is een schuldbewijs van een lening. Door uitgifte van een obligatie kan een instelling kapitaal aantrekken ten behoeve van bijvoorbeeld investeringen. Een obligatie geeft recht op (meestal) een vaste rente (couponrente) en op terugbetaling van de hoofdsom aan het einde van de looptijd. Obligaties worden uitgegeven door ondernemingen (bedrijfsobligaties), landelijke (staatsobligaties) en lokale overheden en door publieke instellingen. Obligaties kunnen kortlopend en langlopend zijn. Veel obligaties staan op de beurs genoteerd. De koers fluctueert als gevolg van vraag en aanbod.
Omgekeerde rentecurve
Economen spreken van een omgekeerde rentecurve als de lange rente lager is dan de korte rente. Hij heet ‘omgekeerd’ omdat normaal gesproken de lange rente juist hoger is dan de korte rente.
Omloopfactor (Portfolio Turnover Rate, PTR)
De omloopfactor is de optelsom van de aan- en verkopen binnen een beleggingsfonds. Het geeft aan hoe actief een beleggingsfonds handelt. Een omloopfactor van 100% wil zeggen dat een beleggingsfonds de helft van zijn portefeuille verkocht heeft en daarvoor in de plaats voor eenzelfde bedrag effecten heeft gekocht. De AFM heeft alle beleggingsinstellingen verplicht om in het jaarverslag en de financiële bijsluiter de omloopfactor van het fonds te vermelden. Zo kunnen beleggers een idee krijgen van de transactiekosten die het fonds jaarlijks maakt. Deze kosten komen ten laste van het fonds en verminderen dus het rendement van beleggers in dat fonds.
Op- en afslag (spread)
Het verschil tussen de koers waartegen effecten kunnen worden gekocht en de koers waartegen ze kunnen worden verkocht. Bij een effect is aankoopprijs altijd hoger dan de verkoopprijs. Bij beursgenoteerde beleggingsfondsen is de op- en afslag een verschil tussen de koers van het fonds en de werkelijke (intrinsieke) waarde van het fonds. De koers is altijd iets hoger of lager, afhankelijk van vraag en aanbod. Bij meer vraag is de koers hoger en bij meer aanbod lager dan de intrinsieke waarde. Niet-beursgenoteerde beleggingsfondsen kennen geen op- of afslag. De aan- en verkoopprijs is altijd gelijk aan de intrinsieke waarde van het fonds.
Operationeel niveau
In het beleggingsproces kunnen we drie niveau’s onderscheiden: het strategische niveau, het tactische niveau en het operationele niveau. Het operationele niveau bestaat uit het selecteren van de meest geschikte effecten of beleggingsfondsen.
Opkomende markten (emerging markets)
Met een opkomende markt wordt een land aangeduid dat economisch in opkomst is. Het inkomen per hoofd van de bevolking is relatief laag. De economie en de politiek zijn vaak instabiel. De beurzen in opkomende landen zijn nog niet zo ontwikkeld als die in ‘Westerse’ landen. Er is meestal een minder goed ontwikkeld financieel toezicht, een gebrek aan transparantie, beperkte beschikbaarheid van openbare informatie, mogelijke deviezenrestricties en gebrek aan uniformiteit in regels voor boekhouding, controle en financiële verslaggeving van ondernemingen. Bij opkomende markten moet u denken aan landen als China, India, Pakistan, Mexico, Brazilië, Chili, Argentinië, Peru en grote delen van Zuid Oost Azië, Oost Europa, Afrika en het Midden Oosten.
Opties
Een optie is een recht om binnen een vastgestelde periode een aandeel of obligatie tegen een van tevoren bepaalde prijs te kopen of te verkopen. Voor dit recht betaalt de belegger een bedrag aan degene die het recht verleent. Een optie is een afgeleid product, oftewel een derivaat. De waarde van de optie is gebaseerd op de waarde van het onderliggende product, de looptijd, de bewegelijkheid van de prijs van de onderliggende waarde en de rente.
Overheidsobligaties: zie staatsobligaties
Passief beleggen (passive investing)
Passief beleggen is het kopen van effecten en deze ‘oneindig’ vasthouden (‘kopen & vasthouden’, ‘buy & hold’). Een passieve belegger handelt niet op de beurs en tracht niet slim in en uit te stappen. De meest gangbare vorm van passief beleggen is indexbeleggen. Het alternatief is actief beleggen (‘kopen & verkopen’).
Portefeuille (portfolio)
Een portefeuille is een verzameling beleggingen. Een portefeuille bestaat meestal uit aandelen, obligaties en eventueel andere beleggingscategorieën.
Portefeuilleverdeling: zie beleggingsmix
Portfolio Turnover Rate: zie omloopfactor
Price Earnings Ratio (P/E ratio): zie koers-winstverhouding
Prijsindex (price index): zie rendement
Private equity
Aandelen die niet op de beurs genoteerd staan. Ze worden gehouden door professionele beleggers of particuliere investeerders die rechtstreeks aandelen kopen van ondernemingen die in privé handen zijn.
Random Walk-theorie
De theorie die stelt dat koersbewegingen willekeurig (random) zijn. Patronen in de bewegingen van koersen uit het verleden zeggen niets over bewegingen van koersen in de toekomst. De Random Walk-theorie werd voor het eerst op papier gezet door Louis Bachelier in 1900. Deze theorie is vooral bekend geworden door professor Burton Malkiel. Hij schreef een bestseller met de titel A Random Walk Down Wall Street.
Reëel rendement: zie koopkrachtrendement
Rendement (return)
Het rendement is de opbrengst van een belegging over een bepaalde periode uitgedrukt als percentage. Het rendement bestaat uit twee componenten: de koersverandering en het ontvangen dividend of de ontvangen rente. Door deze opbrengst te delen door de waarde van de belegging aan het begin van de periode krijg je het rendement. Stel, een belegger koopt een aandeel voor 100 euro. Na een jaar staat de koers op 106 euro. Tijdens het betreffende jaar heeft de belegger een dividend van 2 euro ontvangen. Het rendement is dan 6 euro plus 2 euro gedeeld door 100 euro. In dit geval is het rendement in dat jaar dus 8%. Rendement kent vele verschijningvormen:
1 Nominaal versus reëel (nominal versus real) rendement. Dit heeft te maken met inflatie. Nominaal is vóór inflatie, reëel is na inflatie. In dit boek gebruiken we de term rendement voor het rendement vóór inflatie en de term ‘koopkrachtrendement’ voor het rendement na inflatie.
2 Herbeleggingsrendement of koersrendement (total return of price return). Dit heeft te maken met het al of niet herbeleggen van dividenden en renten. Als de dividenden en renten herbelegd worden, spreken we van het herbeleggingsrendement. Het verschil is voor aandelen veelal 2% à 3%. Voor obligaties is altijd sprake van het herbeleggingsrendement. Daarvan afgeleid heet een index waar het dividend of de rente herbelegd is een herbeleggingsindex (total return index) en een index waar dat niet het geval is een koers- of prijsindex (price index).
3 Bruto- of nettorendement (gross en net return). Dit heeft te maken met beleggingskosten. Brutorendement is het rendement vóór beleggingskosten en eventueel belastingen. Nettorendement is het rendement na deze kosten.
Rente-op-rente-effect (compounding)
Rente-op-rente wordt ook wel samengestelde rente genoemd. Het rente-op-rente-effect wil zeggen dat het uitgekeerde dividend of de betaalde rente bij het vermogen wordt opgeteld en dat over het nieuw ontstane vermogen opnieuw rendement gemaakt wordt. Het rente-op-rente-effect heeft op termijn een enorme invloed. Een voorbeeld maakt dat duidelijk: u belegt 100.000 euro in een aandelenfonds met een brutorendement (vóór kosten) van 8%. Uw belegging is na 25 jaar aangegroeid tot 430.000 euro. Belegt u in een aandelenfonds met totale jaarlijkse kosten van slechts 0,5% dan is uw opbrengst na 25 jaar bijna 610.000 euro. Een verschil van 180.000 euro. Het fonds met lage jaarlijkse kosten geeft u ruim 40% meer eindopbrengst dan een fonds met hoge jaarlijkse kosten. Dit enorme verschil wordt veroorzaakt door het rente-op-rente-effect van ‘slechts’ 1,5% lagere jaarlijkse kosten.
Risico (risk)
Risico is de kans dat het gerealiseerde rendement afwijkt van het verwachte rendement.
Risicoloos voordeel (free lunch)
Een extra rendement waarvoor de belegger geen extra risico heeft genomen. Bij beleggen geldt: ‘Er bestaat niet zoiets als een risicoloos voordeel’, onder beleggers beter bekend in de Engelstalige versie: ‘There is no such thing as a free lunch’. Om een hoger rendement te maken moet de belegger meer risico nemen. Toch zijn er enkele manieren om risico te verlagen zonder in te boeten op het rendement. Dat zijn spreiden binnen beleggingscategorieën, spreiden over beleggingscategorieën en het laten werken van de tijd als bondgenoot.
Risicovrije rente (risk free return)
Het rendement op een risicoloze belegging. Dit is een theoretisch begrip, want een volledig risicoloze belegging bestaat niet. Meestal wordt voor een benadering van de risicoloze rente het rendement genomen op kortlopende staatsobligaties, bijvoorbeeld met een looptijd van drie maanden.
‘Short’ gaan
Effecten verkopen die je niet bezit. Dit doen sommige professionele beleggers in de hoop ze later voor lagere prijzen terug te kunnen kopen en zo een winst te boeken. Daarmee gokken ze dus op een daling van de koersen, want alleen dan maken ze winst.
Small caps zie: Aandelen van kleine bedrijven
Specifiek risico
Beleggers hebben te maken met twee soorten risico: het specifieke risico en het marktrisico. Deze begrippen worden vooral bij aandelen gebruikt. Het specifieke risico is het risico dat een aandeel slechter (of beter) rendeert dan het gemiddelde van de markt. Het marktrisico is het risico dat de hele aandelenmarkt het slecht (of goed) doet.
Spread: zie op- en afslag
Spreiding
Spreiding is binnen een beleggingscategorie verschillende effecten kopen (‘spreiding binnen een beleggingscategorie’) en/of in een portefeuille verschillende beleggingscategorieën opnemen (‘spreiding over beleggingscategorieën’). Het doel van spreiding is om risico te beperken.
Staatsobligatie (government bond)
Een staatsobligatie is een lening die wordt uitgegeven door de centrale overheid van een land. Een lening van de Staat der Nederlanden heeft de hoogst mogelijke kwaliteit. Een lening van de Republiek Zimbabwe is van een uiterst dubieuze kwaliteit. Een staatsobligatie wordt ook wel schatkistpapier of staatslening genoemd. Ook andere overheidsinstellingen zoals gemeenten en waterschappen kunnen obligaties uitgeven. Samen met staatsobligaties worden deze overheidsobligaties genoemd.
Standaarddeviatie
Een term uit het deel van de wiskunde dat zich met kansberekeningen bezighoudt (de statistiek). We leggen de term uit aan de hand van een voorbeeld. Als de standaarddeviatie van de rendementen van de aandelen op de beurs 20% is, wil dat zeggen dat tweederde van de schommelingen van de koersen zich voordoen binnen een bandbreedte van +20% en -20%. In de financiële wereld zeggen we dan dat de ‘volatiliteit’ 20% is. Maar er doen zich in eenderde van de gevallen schommelingen voor die vallen buiten de +20% en -20%. Volgens de statistiek valt 95% van de schommelingen binnen een bandbreedte van twee keer de standaarddeviatie. Oftewel: 19 van de 20 schommelingen (dit is in 95% van de gevallen) vallen binnen de bandbreedte van +40% en -40%. Maar dat betekent ook dat in één op de twintig gevallen (5%) zich zelfs nog schommelingen voordoen die buiten de bandbreedte van +40% en -40% vallen. Laat u dus niet op het verkeerde been zetten door de term ‘volatiliteit’. De dalingen en stijgingen waarmee u op de beurs te maken kunt krijgen (en op langere termijn ook mee te maken krijgt) zijn veel groter dan de volatiliteit aangeeft.
Stock picking
Het selecteren van aandelen. Het is een van de twee strategieën van actieve beleggers om te proberen een meer dan gemiddeld rendement te behalen. Een stock picker probeert de aandelen te selecteren die een bovengemiddeld rendement zullen gaan maken. Hij kijkt naar allerlei kengetallen van een bedrijf: de winst(verwachting), de kasstroom, de balansstructuur, de markt waarin het bedrijf actief is, de kwaliteit van het management, de concurrentie, de koers-winstverhouding en vele andere getallen en wetenswaardigheden. Op basis van deze grondige analyse probeert hij zich een beeld te vormen van de waarde van de aantrekkelijkheid van een aandeel.
Strategisch niveau
In het beleggingsproces kunnen we drie niveau’s onderscheiden: het strategische niveau, het tactische niveau en het operationele niveau. Het strategische niveau bestaat uit het kiezen van de verdeling tussen de verschillende beleggingscategorieën voor de beleggingsportefeuille. Deze keuze bepaalt 90% van het risco en rendement voor een belegger.
Survivorship bias
Hiervoor is eigenlijk geen goede Nederlandse vertaling. Survivorship bias is de vertekening van onderzoeksresultaten als de resultaten van verdwenen beleggingsfondsen niet meegenomen worden in de uitkomsten van onderzoeken. Stel, je onderzoekt het resultaat van alle beleggingsfondsen over een periode van tien jaar. Je kijkt in een database welke fondsen al tien jaar bestaan. Vervolgens meet je de rendementen van deze fondsen over de gekozen periode. Maar de uitkomst is vertekend. Je meet alleen de resultaten van de fondsen die de periode overleefd hebben. De rendementen van de verdwenen fondsen worden in deze aanpak over het hoofd gezien. Omdat de overlevers vaak beter presteren dan de verdwenen fondsen, zal survivorship bias een positieve vertekening geven. De survivorship bias in onderzoeken van rendementen van beleggingsfondsen is, afhankelijk van de lengte van de onderzochte periode, in de grootte van 1,5%. Dat wil zeggen, dat de rendementen van actief beheerde fondsen in werkelijkheid vaak ongeveer 1,5% lager zullen zijn dan uit onderzoek blijkt. Bij hedgefondsen is de vertekening waarschijnlijk nog groter.
Tactisch niveau
In het beleggingsproces kunnen we drie niveau’s onderscheiden: het strategische niveau, het tactische niveau en het operationele niveau. Het tactische niveau bestaat uit het kiezen van de landen, sectoren en valuta’s voor de beleggingsportefeuille. Vaak wordt onder het beleggen op tactisch niveau verstaan het inspelen op actuele ontwikkelingen in de markt.
TIPS (Treasury Inflation Protected Securities) zie: inflatiegerelateerde obligatie
Total Expense Ratio (TER): zie kostenratio
Tracker
Beursgenoteerd indexfonds. Ook wel ETF (Exchange Traded Fund) genoemd.
Value fund
Beleggingsfonds dat in value stocks, oftewel waarde-aandelen belegt.
Value stocks: zie waarde-aandelen
Volatiliteit (volatility)
Beweeglijkheid van de koersen van effecten. Een maatstaf voor de beweeglijkheid of volatiliteit is de standaarddeviatie van de rendementen van (een groep) effecten over een bepaalde periode. Het is in de financiële wereld de meest gebruikte maatstaf voor risico. Als de standaarddeviatie 20% is, dan is de volatiliteit 20%. Hoe hoger de volatiliteit, hoe hoger het risico volgens deze definitie.
Vastrentende waarden (fixed income securities)
Effecten met een vaste renteopbrengst. De belangrijkste categorie vastrentende waarden zijn obligaties.
Waarde-aandelen (value stocks)
Aandelen die ondergewaardeerd zijn. Hiermee wordt bedoeld dat de koers relatief laag is ten opzichte van factoren zoals winst, dividend, omzet of boekwaarde. Om vast te stellen of een aandeel ondergewaardeerd is wordt vaak de koers-winstverhouding gebruikt. Aandelen met een relatief lage koers-winstverhouding worden als waarde-aandelen aangemerkt. De tegenpolen van waarde-aandelen zijn groeiaandelen.
Zero-sum game
Een spel of situatie waarbij de winst van de ene participant alleen kan ontstaan uit het even grote verlies van een andere participant.