Obligaties en inflatie

Gewone obligaties zijn gevoelig zijn voor verandering van rentestanden en dus ook voor inflatie. Ook kortlopende obligaties hebben daar, zij het veel minder dan langlopende obligaties, last van. Vandaar dat er sinds 1981 in Groot-Brittannië en sinds 1997 in de Verenigde Staten (overheids)obligaties bestaan die bescherming bieden tegen inflatie: de zogenoemde ‘inflatiegerelateerde obligaties’ of kortweg ‘indexleningen’. In de Verenigde Staten worden deze obligaties TIPS genoemd: Treasury Inflation-Protected Securities. In Europa geven ook Frankrijk, Italië, Griekenland en Duitsland ze uit. Sommige instellingen in Nederland zoals ING (ING Inflatie Protectie Note) en de Nederlandse Waterschapsbank (Inflatie Protectie Plus Obligatie) komen met inflatiegerelateerde obligaties op de markt. In Nederland heeft Gerrit Zalm zich in 2005 als Minister van Financiën verzet tegen de uitgifte van dergelijke obligaties door de overheid: hij vond ze te duur voor de Nederlandse Staat. In 2008 is opnieuw een onderzoek naar ‘indexleningen’ gedaan. Ook Minister van Financiën Wouter Bos blijkt geen voorstander. De kamer wil echter dat er niet alleen gekeken wordt naar de voor- en nadelen voor de overheid, maar ook naar het nut van inflatiegerelateerde leningen voor gepensioneerden. Vanuit de pensioensector neemt de druk op de Nederlandse overheid toe om, in navolging van andere Europese staten, ook ‘indexleningen’ uit te geven.

Hoe werken inflatiegerelateerde obligaties?

Het bijzondere van inflatiegerelateerde obligaties is dat de rentevergoeding verhoogd wordt als de inflatie toeneemt. De koopkracht van de uitbetalingen blijft zodoende op pijl. Ook de hoofdsom van de obligatie stijgt (in de meeste, maar niet alle, gevallen) met het inflatiepercentage per jaar. Als de obligatie aan het einde van de looptijd afgelost wordt, dan krijgt u op uw rekening een bedrag gestort dat dezelfde koopkracht vertegenwoordigt als toen u de obligatie kocht. Inflatiegerelateerde obligaties zijn de enige vastrentende waarden die bescherming bieden tegen inflatie. Spaargeld en ‘gewone’ obligaties kennen deze bescherming niet. Kortlopende obligaties hebben weinig, langlopende veel last van iflatie.
Maar er hangt wel een prijskaartje aan. De rentevergoeding op inflatiegerelateerde obligaties is bij uitgifte gecorrigeerd voor de verwachte inflatie. Als de verwachte inflatie 2,5% per jaar is, dan geven inflatiegerelateerde obligaties 2,5% minder rente per jaar dan ‘gewone’ obligaties met dezelfde risico’s. De verzekeringpremie tegen inflatie kost de belegger dus 2,5%. Als de inflatie gedurende de looptijd hoger uitvalt, heeft hij een financieel voordeel. Valt hij lager uit, dan heeft hij een financieel nadeel. Eigenlijk hebben ‘gewone’ obligaties een ingebouwde buffer tegen verwachte inflatie: in het voorbeeld een buffer van 2,5%. Het pluspunt van inflatiegerelateerde obligaties is dat zij een bescherming bieden tegen werkelijke inflatie.

Financiële producten die de belegger beschermen tegen inflatie blijken vooral populair als de inflatie of de inflatieverwachting relatief hoog is. De paradox is dat ze juist dan minder kans geven op een voordeel. De kans is namelijk groter als de inflatie relatief laag is. Ze zijn gunstig geprijsd in tijden dat de inflatie laag is en ongunstig in tijden dat de inflatieverwachting hoog is.