Het begrip correlatie
De samenhang tussen beleggingscategorieën wordt uitgedrukt in het begrip correlatie. Is de correlatie + 0,5 dan betekent dat het volgende: als de ene beleggingscategorie, bijvoorbeeld aandelen, 10% in waarde stijgt, dan stijgt de andere categorie, bijvoorbeeld obligaties, met de helft, dus 5% . Een correlatie van -0,5 tussen aandelen en obligaties betekent dat als aandelen met 10% stijgen, obligaties normaal gesproken met 5% dalen. Een correlatie van -1,0 betekent dat de twee categorieën precies omgekeerd reageren: als de ene stijgt met 10% dan daalt de andere met 10%.

Hoe een lage correlatie het risico vermindert
In figuur hieronder wordt de mate van correlatie en het effect op risicovermindering uit de doeken gedaan. In de figuur gaan we ervan uit dat een belegger 50% in de ene beleggingscategorie belegt en 50% in de andere.

 Correlatiegetal

 Mate van correlatie 

Effect op het risicoprofiel van de portefeuille

 +1,0 

 Zeer hoog 

Geen vermindering van schommelingen in de portefeuille

 +0,5

 Hoog

Matige vermindering van schommelingen in de portefeuille

 0 

 Laag

Behoorlijke vermindering van schommelingen in de portefeuille

 - 0,5

 Zeer laag 

De meeste schommelingen in de portefeuille worden onderdrukt

 -1,0

 Geen

Alle schommelingen in de portefeuille worden onderdrukt


Figuur 1: Correlatie
Bron: Malkiel, Burton (2003) A Random Walk Down Wall Street: The Time-tested Strategy for Succesfull Investing. New York: W.W. Norton & Company.

De correlatie kan veranderen in de tijd
Een moeilijkheid is dat de correlatie tussen twee beleggingscategorieën in de tijd kan verschuiven. Zo hadden aandelen en obligaties tot 1997 een positieve correlatie (als het rendement van aandelen steeg, dan steeg het rendement van obligaties ook, maar minder), maar die veranderde na 1997 in een negatieve correlatie (bij daling van de koersen van aandelen stegen die van obligaties waardoor de schommelingen in een gemengde portefeuille beter gedempt werden). Door de geleidelijke verandering van correlatie tussen aandelen en obligaties kan het risicoprofiel van een gemengde portefeuille sluipenderwijs wijzigen.

Een voorbeeld van risicovermindering in een portefeuille
We kunnen nu aan de hand van een voorbeeld duidelijk maken hoe spreiding over beleggingscategorieën in de praktijk werkt. Stel, een portefeuille bestaat uit 50% aandelen en 50% obligaties. Aandelen en obligaties hebben in dit voorbeeld een correlatie van +0,5. Zo ziet u dat de stijging van obligaties ieder jaar de helft is van de stijging van aandelen. In de volgende figuur is te zien hoe het dempingeffect in zijn werk gaat.

Rendementen per jaar 

 Portefeuille met 100% aandelen 

 Portefeuille met 100% obligaties 

 Portefeuille van 50% aandelen en 50% obligaties

Jaar 1

 14%

 7% 

10,5%

Jaar 2

 8%

 4%

 6%

Jaar 3

 2% 

 1% 

 1,5%

Gemiddeld per jaar 

 8%

 4% 

  6%

Bandbreedte van de uitslagen over 3 jaar 

 2% tot 14% = 12%

   1% tot 7% = 6%

  1,5% tot 10,5% = 9%


Figuur 2: Het dempend effect van een gemengde portefeuille van aandelen en obligaties

We zien dat de bandbreedte van de fluctuaties in de gemengde portefeuille kleiner is (9%) dan de bandbreedte van de schommelingen in een portefeuille van enkel aandelen (12%). De bandbreedte wordt dus smaller door het toevoegen van obligaties aan de portefeuille. Dat betekent dat het risico van de belegging kleiner wordt. U ziet ook dat het gemiddelde rendement over 3 jaar omlaag gaat van 8% voor de aandelenportefeuille naar 6% voor de gemengde portefeuille. Risico en rendement hangen immers samen. Er is hier geen sprake van een risicoloos voordeel, omdat zowel het risico daalt (van een bandbreedte van 12% naar een bandbreedte van 9%) als het rendement (van 8% naar 6% per jaar).

De Moderne Portefeuille Theorie
Nobelprijswinnaar Harry Markowitz heeft in 1952 dit effect verder uitgewerkt. Hij toonde aan dat een portefeuille van meerdere beleggingscategorieën, die een lage correlatie vertonen, meer rendement maakt dan je op grond van het genomen risico zou mogen verwachten. Dit effect is in het bovengenoemde voorbeeld niet verwerkt, maar treedt wel op in de werkelijkheid. Het betekent dat het rendement in werkelijkheid niet op 6% uitkomt, maar iets daarboven. Dit meerdere rendement is een bescheiden risicoloos voordeel. Deze theorie staat bekend als de Modern Portfolio Theory.